De fietsroute in het warme bos voert ons plotseling door een camping. Altijd een beetje intiem, zo vlak langs de kwetsbare behuizingen van argeloze vakantievierders. We kijken dus keurig voor ons. Behalve bij die stacaravan met een wel heel opmerkelijk pad … van duizenden bierdopjes.
Ideetje voor reclamejongens? Want meteen snak je naar een biertje. Precies het effect dat ze willen bereiken met die grote schuimkragen op de affiches zodra je ergens de bebouwde kom binnenrijdt. Of met die geinige bier-advertenties in de krant en de knappe spots op de buis. Bier brengt kennelijk het beste in de reclamekoppen naar boven. En dan heb je nog de rare prentbriefkaarten met een stapel dopjes en ‘de groeten uit..’ bij de boekwinkel. En de vreemdsoortige bierglazen en tegeltjes met aanmoedigende spreuken bij de huishoudzaak. Het hele bestaan lijkt wel van bier doordrenkt.
Maar er is niets nieuws onder de zon! Bier-reclame kom je al tegen in het Babylonische Gilgamesj Epos (ca 1750 v. C.), als het barmeisje Sidoeri de held Gilgamesj voorhoudt:
“Toen de goden de mensen schiepen,
hebben zij voor de mensen de dood bepaald
het leven hielden zij vast in eigen hand!
Daarom, Gilgamesj, eet toch en drink toch,
vier dagelijks feest, dans en spring bij dag en
nacht!”
Een leuke variant hierop las ik ooit op vakantie in Loenen op de Veluwe: ‘In de hemel is geen bier, daarom drinken we het hier!’
Drinken was in het oude Babylonië (nu Irak) bier drinken. Prof. dr M. Stol schreef in 1991 in het tijdschrift Phoenix een boeiend artikel over bier bij de Babyloniërs, met zowaar een actuele hint naar Het kleine café van Vader Abraham. Heel dichtbij komen die mensen van toen met hun klanknabootsende woordjes voor het gistende bier: doebal-dabal, dat ze omschrijven als een ‘plezierig geluid’. Ze maakten tientallen soorten bier, waaronder ook alcohol-arm bier, bestemd voor de armen.
Eigenlijk is er veel minder bekend over het bier van de Batavier, behalve dan de dobbel-anecdote, zo geliefd in onze eigen bier-literatuur. Want die hebben we, en niet zo zuinig. Ieder jaar komt er wel een werkje bij. Bijvoorbeeld: Bier, de geschiedenis van een dorstlesser door Cees Kingmans (Bzztôh, 1991). De Algemene Geschiedenis is beknopt gehouden, maar van de Vaderlandse kom je heel wat te weten. Brouwtechnieken, bier aan tafel, de adressen van bierverenigingen en -musea, een bier-lexicon. En wat doe je als je geen kelder hebt om het gerstenat naar behoren te bewaren? Je blindeert een kamer op het Noorden! Meer over speciaal het Limburgse bier bij Netty en Wil Engels-Geurts, Koken met Limburgs bier (De Lijster, 1984), befaamde streekkenners, die een sappige bierkeuken ontsluiten. Of om nog maar iets van mijn boekenplank te noemen: Bier in Limburg van Sef Derkx,waarin de evolutie van gruyt naar hop en de danige dorst van de Limburgers (M&P, 1990).
Want wij lustten er altijd minstens twee. In de veertiende eeuw moesten onze voorouders herhaaldelijk op de vingers getikt worden door de overheid omdat ze zo buitensporig konden brassen. Bier bij het ontbijt was heel gewoon tot in de Gouden Eeuw. Dat werd zelfs aanbevolen door artsen met het oog op het onbetrouwbare drinkwater. Aan bier werden de wonderbaarlijkste eigenschappen toegedacht. Zo schreven Maria Haezebroek en J.P. Gros, kok van koning Willem III, nog in 1852 het volgende:
“Om vleesch, dat door Vliegen verontreinigd of aangestoken is, weder goed te maken: Men giete er bier over; dit trekt er allen leelijken reuk en onaangenamen smaak geheel uit”. Iets om te proberen op de camping als je het vlees voor de barbecue even vergeten was?
En zo hebben we met z’n allen zeker al 5000 jaar standvastig bier gedronken, waarschijnlijk nog langer. Een niet onaanzienlijk deel van het water op en om onze planeet moet dan ook ooit bier geweest zijn. Liederlijke verspilling? Het antwoord op die vraag is ook al weer 4000 jaar oud. Het is een spreekwoord uit Sumer (nu Irak):
“Wie het bier niet kent, die weet niet wat goed is. Bier maakt een huis gezellig.”